Dinsdag ben ik met de trein naar de Ark gemeenschap in Gouda gereisd samen met Kathrin, een Duitse studente uit Rotterdam. Voordat ik beschrijf hoe dit was, eerst een korte beschrijving van de Ark gemeenschap. L’Arche (zoals het onvertaald heet) ontstond in Frankrijk 1964 toen de oprichter Jean Venier een gemeenschap stichtte met twee gehandicapte mannen. Ten opzichte van de gevestigde hulpverlening is zijn concept typerend doordat de relaties tussen mensen met en zonder een verstandelijke handicap de basis vormen en daarnaast de wederkerigheid binnen deze relaties. Verstandelijk gehandicapten, zowel enkel- als meervoudig, zijn de kernbewoners van iedere gemeenschap. Ze heten kernbewoners omdat zij de meest stabiele factor zijn en de gemeenschap door hen mogelijk wordt gemaakt. Daar omheen staan assistenten en vrijwilligers die zowel binnen als buiten de gemeenschap kunnen wonen. Wereldwijd zijn er inmiddels zo’n 135 gemeenschappen, verdeeld over alle continenten. Sinds 1995 is er een Ark gemeenschap opgericht in Nederland, en wel in Gouda.
We kwamen daar aan het einde van de middag aan. Ik werd ontvangen in de huiskamer waar de kernbewoners, assistenten en vrijwilligers koffie en thee aan het drinken waren. Terwijl er thee voor me werd ingeschonken, maakte ik kennis met Willie, Walter, Esther en Rendy. Willie is een gezellige kletser en maakt het haar luisteraar makkelijk de draad te verliezen doordat ze steeds namen vergeet, terwijl ze toch het liefst over mensen praat. Toen Esther naast me kwam zitten, pakte ze mijn arm en sloeg die om haar heen waarna ze een poging deed me een zoen te geven. Jammer genoeg voor haar werd ze teruggefloten door een assistent die het toch wat te snel vond gaan. Walter was een kwartier voor het eten als een ervaren hardloper door de kamer aan het rennen van enthousiasme. Of het nou door het enthousiasme was, door het rennen of beide; hij at zijn overvolle bord met gemak op.
Wat wel het meeste indruk op mij maakte was het avondgebed. Na het eten en opruimen gingen we in de zithoek zitten en werd de kaars op de tafel aangestoken. De lamp ging uit, iedereen werd stil en op de achtergrond draaide de cd-speler een Taizelied. In de stilte bemerkte ik pas hoe kritisch ik eigenlijk was. De assistenten leken mij soms bot en ongeïnteresseerd naar de kernbewoners. En de eenvoudige viering sloot naar mijn idee niet goed op hen aan. Ik schrok van mijn eigen kritische houding en wilde net doen alsof die er niet meer was. Tijdens het laatste gedeelte van de viering mocht iedereen een gebed uitspreken en Rendy, een kernbewoner, deed dit ook. Ietwat verlegen vertelde hij aan God met zijn zachte en lage stem in korte zinnen met lange pauzes welke dingen hij allemaal had gedaan vandaag. ‘Ik vond het leuk … dat ik enveloppen heb gemaakt … En het was leuk dat Timo en … Kathrin hier kwamen eten.’ Zo vertelde hij zo’n tien minuten lang welke dingen allemaal leuk of niet leuk waren aan vandaag. Ik realiseerde me hoe snel ik beheerst kan worden door het tegenovergestelde van wat ik zag in hem. Beheerst door het verlangen alsmaar verbetering te zoeken en mijzelf te willen bewijzen. Wat blijft daar nog van over als ik, net als Rendy, in eerste instantie genoegen neem met wat er al is? Ongeacht mijn schijnbaar verkregen positie en prestaties en zelfs ongeacht mijn aandeel in de relatie met een Almachtig God, ben ik geliefd.
‘Wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad.’
(1 Johannes 4:19)
In mijn kritische houding naar anderen toe verschuilt zich een kritische houding naar mijzelf. Wanneer ik terug kom bij de eerste Liefde, besef ik weer dat alles daar begon en steeds opnieuw weer begint. Mijn bidden, mijn liefhebben, mijn dromen en mijn werken. ‘Al had ik alles, maar had ik de liefde niet, ik zou niets zijn.’